
Jurisprudentie
AO1056
Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers36241 HA ZA 00-1174
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers36241 HA ZA 00-1174
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geestelijk gestoorde beschadigt groot aantal auto's van garagehouder. Assuradeur garagehouder vergoedt schade en neemt regres op geestelijk gestoorde. Geestelijk gestoorde is W.A. verzekerd, doch diens assuradeur heeft jegens geestelijk gestoorde in de vrijwaringszaak een beroep gedaan op de opzetclausule. Regresvordering via de "achterdeur" van art. 6:162 lid 3 BW (regres is o.g.v. art. 6:197 lid 2 BW uitgesloten) strandt.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 36241 HA ZA 00-1174
Uitspraak : 29 oktober 2003
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
de naamloze vennootschap GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V. ( voorheen geheten:
TIEL UTRECHT SCHADEVERZEKERING N.V.),
gevestigd te Gouda,
eisende partij,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: voorheen mr. F.M. Wachter te 's-Gravenhage,
thans mr. B.F. Keulen te Utrecht,
en
[curator], in zijn hoedanigheid van curator van
[gedaagde],
wonende te Winterswijk,
gedaagde partij,
procureur: mr. J.H. Lefers.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als Goudse en [gedaagde].
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
de beschikking van 30 juli 2003
de conclusie na deskundigenbericht van Goudse
de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde].
2. De nadere beroordeling van het geschil
2.1Bij tussenvonnis van 23 mei 2002 is een onderzoek door een deskundige bevolen, waarbij aan de deskundige, dr. Kuilman, de volgende vragen zijn voorgelegd:
1. Welke psychiatrische diagnose(s) is (zijn) gesteld?
2. Welke DSM-classificaties zijn hierop van toepassing?
3. Kan er op het moment van het voorval sprake zijn geweest van bewustzijnsvernauwing? Zo ja, waarom en in welke mate?
4. In welke mate was de heer [gedaagde] zich vooraf en op het moment van het voorval bewust van zijn handelen en de consequenties daarvan? Wat voor motieven hebben de heer [gedaagde] tot zijn daad geleid? In hoeverre zijn de gedragingen van [gedaagde] een gevolg van de geestelijke stoornis?
5. In welke toestand is de heer [gedaagde] volgens de behandelend psychiater(s) in de periode vóór het voorval ontslagen na de IBS van 14 september 2000? In hoeverre waren gedragingen zoals deze hebben plaatsgevonden op 20 september 2000 te verwachten op basis van de geestelijke toestand van [gedaagde] op 14 september 2000?
6. Gebruikte de heer [gedaagde] ten tijde van het voorval enige medicatie en zo ja welke? Welk effect werd met deze medicatie beoogd? Is het mogelijk dat de heer [gedaagde] mede tot zijn daad is gekomen door het niet gebruiken van de voorgeschreven medicatie? Wordt het eventueel niet meer gebruiken van de medicatie veroorzaakt door het psychiatrisch ziektebeeld?
7. Welke andere feiten en/of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
2.2 De deskundige heeft voormelde vragen als volgt beantwoord.
Vraag 1
"Een bipolaire stoornis bij een man met een (narcistische) persoonlijkheidsstoornis. Op of omstreeks 20-9-2000 was er sprake van een manisch, cq. maniform toestandsbeeld."
Vraag 2
"Zie het antwoord op vraag 1."
Vraag 3
"De term bewustzijnsvernauwing is hier niet zo adequaat, omdat ze over het algemeen wordt gereserveerd voor dissociatieve stoornissen en daarvan was bij betrokkene geen sprake. Dit neemt niet weg dat onderzochte wel te kampen had met een manische, cq. maniforme stoornis die gekenmerkt is door ontremming, kritiekstoornissen, een beperkte toegankelijkheid voor correctie uit de buitenwereld. Toegerust met die kenmerken heeft onderzochte "willens en wetens" de vernielingen aangericht. Wat dat "willens" betreft plaatst de rapporteur overigens de kanttekening dat onderzochte zich weliswaar bewust was van wat hij deed, hij had er ook een plan toe beraamd en werkte doeltreffend aan de uitvoering, maar het is tevens duidelijk dat hij uit hoofde van zijn psychische toestand onvoldoende in staat was om alle desiderata in de afweging van "voors en tegens" tot zich te laten doordringen, laat staan dat hij ook nog eens bij machte was tot een rationele en emotionele afweging en het incalculeren van de consequenties."
Vraag 4
"Het wraakmotief stond op de voorgrond, ingebed in een jarenlang maatschappelijk afleidingsproces en geactualiseerd door de tegenslagen die onderzochte de dag cq. dagen voorafgaand aan zijn daad ondervond."
"De gedragingen van betrokkene passen bij het beeld van een manische, cq. maniforme ontremming."
Vraag 5
"Blijkens de verslagen was onderzochte op 15-9-2000 rustig en aanspreekbaar, niet meer psychotisch en ontremd op dat moment."
"Gelet op de voorgeschiedenis in de maanden voorafgaand aan de IBS op 14-9-2000 en de diverse signalen die met betrekking tot de toestand van betrokkene waren afgegeven, was naar het oordeel van de rapporteur te verwachten dat louter en alleen één dag opneming met een IBS op 14-9-2000 geen wezenlijke verandering in het gedrag van betrokkene zou bewerkstelligen. Weliswaar was onderzochte op 15-9-2000 aanspreekbaar en kennelijk rustig, maar op grond van de recente voorgeschiedenis viel een verbetering van het manisch toestandsbeeld niet te verwachten."
Vraag 6
"Onderzochte gebruikte ten tijde van het voorval geen door medici voorgeschreven medicatie."
"Zolang onderzochte de door de psychiater voorgeschreven medicatie gebruikte, werd daarmee beoogd een recidief van zijn psychotische ontsporingen te voorkomen."
"Dat is zeker mogelijk, ofschoon naast het staken van de medicatie ook andere condities en omstandigheden in het spel zijn geweest."
"Het is moeilijk om hier een uitspraak over te doen op grond van de (summiere) beschikbare informatie. Het komt veel vaker voor dat psychiatrische patiënten na verloop van tijd hun medicijnen weglaten en wel om verschillende redenen. Sommigen voelen zich zó goed, dat ze de last van de bijwerkingen niet meer verdragen en daarom therapie-ontrouw worden. De andere patiënten vermag de medicatie een recidief van een manische of psychotische episode niet (geheel) te voorkomen en dan wordt vanuit zo'n psychotische toestand als gevolg van kritiek- een (kennelijk had hier moeten staan "en", de rechtbank) oordeelsstoornissen door de patiënt de medicatie weggelaten. Weer andere patiënten laten zich door hun (leken)omgeving overtuigen om de medicijnen weg te laten."
Vraag 7
"Geen andere feiten om omstandigheden zijn uit dit onderzoek naar voren gekomen."
2.3 De rechtbank neemt de oordelen van de deskundige en de gronden waarop deze zijn gebaseerd over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat de door [gedaagde] op 20 september 2000 gepleegde vernielingen zijn geschied onder invloed van een geestelijke tekortkoming alsmede dat [gedaagde] van bedoelde misdragingen rechtens geen verwijt treft.
Aan dit oordeel doet -anders dan Goudse heeft betoogd- niet af dat het plan om de auto's van [betrokkene] te beschadigen in de vroege ochtenduren van 20 september 2000 bij [gedaagde] opkwam en [gedaagde] zijn plan doeltreffend (en in tijd gescheiden op twee verschillende locaties) heeft uitgevoerd. Uit de beantwoording van vraag 3 kan immers worden afgeleid dat [gedaagde] vanwege zijn psychische toestand op beide momenten (Eibergen en Winterswijk) niet in staat was om anders te handelen dan hij heeft gedaan. Op bladzijde 12 (bovenaan, 1e vetgedrukte passage) van zijn rapport geeft dr. Kuilman nog aan dat het [gedaagde] ontbrak aan voldoende krachtige tegenimpulsen, alsmede op bladzijde 25: " Vast staat uit de beschrijving in ieder geval wel dat betrokkene in een toestand van ontremming verkeerde, waarin hij niet toegankelijk was voor correcties uit de buitenwereld. Ongenaakbaar en niet voldoende bij machte om tegenkrachten te mobiliseren. Zijn impulscontrole schoot tekort".
Hierbij is nog van belang dat dr. Kuilmam voorts heeft aangegeven dat van de kortstondige IBS opname op 14 september 2000 geen wezenlijke verbetering in het manisch toestandsbeeld van [gedaagde] viel te verwachten, ook al was [gedaagde] op 15 september 2000 aanspreekbaar en kennelijk rustig. Hieruit leidt de rechtbank af -ook al zegt dr. Kuilman dit niet met zoveel woorden- dat de door [gedaagde] op 20 september 2000 gepleegde vernielingen op grond van de geestestoestand waarin [gedaagde] zich reeds enige dagen voordien bevond "min of meer" te verwachten waren.
Tenslotte kan op grond van de inhoud van het deskundigenbericht geconcludeerd worden dat het niet gebruiken van de voorgeschreven medicatie niet de enige oorzaak is waarom [gedaagde] tot zijn daad is gekomen. Dr. Kuilman heeft daarenboven aangegeven dat in sommige gevallen de medicatie een recidief van een manische of psychotische episode niet (geheel) vermag te voorkomen.
2.4 Indien [betrokkene] [gedaagde] aansprakelijk zou hebben gesteld voor de aangerichte schade, dan zou voorschreven oordeel van de rechtbank er op grond van het bepaalde in artikel 6:165 lid 1 BW niet aan in de weg hebben gestaan om bedoelde gedragingen als een onrechtmatige daad aan [gedaagde] toe te rekenen.
2.5 In deze is het evenwel niet [betrokkene], doch de Goudse die de schade aan [betrokkene] op grond van de met haar gesloten verzekeringsovereenkomst heeft vergoed en die op grond van het bepaalde in artikel 284 Wetboek van Koophandel regres neemt op [gedaagde].
Bedoeld regres wordt evenwel op grond van het bepaalde in artikel 6: 197 lid 2 sub a BW geblokkeerd. De uitzondering welke in bedoeld artikel is opgenomen doet zich hier niet voor.
2.6 Goudse heeft evenwel aangevoerd dat een en ander de toepasselijkheid van artikel 6:162 lid 3 BW ("Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan (…) een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt") onverlet laat, en gesteld dat de geestelijke tekortkoming van [gedaagde] krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Goudse heeft daarbij gewezen op het in deze niet van toepassing zijnde artikel 6:165 lid 1 BW, welk artikel volgens Goudse de maatschappelijke opvatting zou weergeven, zoals die is ontstaan ruim voor dat deze bepaling werd ingevoerd.
2.7 Artikel 6:165 lid 1 BW is in het Burgerlijk Wetboek opgenomen omdat de wetgever het onbillijk heeft geacht dat de gelaedeerde de hem op onrechtmatige wijze door een geestesgestoorde dader toegebrachte schade zelf zou moeten dragen. Artikel 6:165 lid 1 BW heeft in vergelijking tot het recht dat gold vóór 1 januari 1992 een verruiming van de aansprakelijkheid van een geestesgestoorde dader tot gevolg.
De wetgever heeft met het bepaalde in artikel 6:197 BW (ook wel aangeduid als de "Tijdelijke regeling verhaalsrechten") welbewust als uitgangspunt genomen dat alleen de benadeelde (en niet diens verzekeraar die de schade aan de benadeelde heeft vergoed) mag profiteren van onder meer het bepaalde in artikel 6:165 lid 1 BW. De wetgever heeft beoogd om de uitgebreide aansprakelijkheidsgronden in de derde titel van boek 6 BW niet automatisch in het verhaal te laten doorwerken, nu daarmee geheel andere (schuldeisers-)belangen zouden worden gediend. Ook wenste de wetgever toename van regresacties als gevolg van de verscherpte aansprakelijkheden te voorkomen. Dit tegen de achtergrond van de reeds lang bestaande discussie over de wenselijkheid van regres (NvW, Parlementaire Geschiedenis Invoeringswet boek 6, uitgebreide aansprakelijkheidsgronden in de derde titel van boek 6 BW bladzijde 1404).
2.8 De Goudse heeft met recht aangevoerd dat artikel 6:162 lid 3 BW in deze in beginsel niet van toepassing is uitgesloten. De wetgever heeft dit onder ogen gezien, doch heeft het evenwel wenselijk geacht de rechter de vrijheid te laten bij verhaalsrechten terughoudender te zijn dan onder meer artikel 6:165 lid 1 BW zou toelaten, waarbij mede van belang werd geacht dat deze aansprakelijkheid naar haar aard voornamelijk particulieren zal treffen (NvW, Parlementaire Geschiedenis Invoeringswet boek 6, bladzijde 1405).
De rechtbank leidt hier uit af dat de wetgever in een geval als het onderhavige, waarin de hier aan de orde zijnde aansprakelijkheid een particulier treft, een regresactie door een schadeverzekeraar via de "achterdeur" van artikel 6:162 lid 3 BW slechts toelaatbaar acht indien daartoe in de gegeven omstandigheden voldoende rechtvaardiging bestaat.
2.9 Die rechtvaardiging bestaat eerder in het geval dat aansprakelijkheid via een verzekering is gedekt dan in het geval waarin bij gebrek aan een aansprakelijkheidsverzekering de aansprakelijke dader zelf voor de schade moet opkomen. In dit verband wordt aansluiting gezocht bij het matigingsrecht als bedoeld in artikel 6:109 BW, waarbij de invloed van verzekeringen een niet onbelangrijk aspect is bij de vraag of, en zo ja in welke mate aanleiding bestaat tot matiging van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding.
2.10 In het onderhavige geval is de aansprakelijkheid van [gedaagde] in beginsel gedekt onder de door [gedaagde] bij Aegon Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Aegon) afgesloten AVP-verzekering (polisnummer: [kenmerk]8). Aegon heeft evenwel
-zoals blijkt uit de met de onderhavige zaak gevoegde zaak met het rolnummer 40559 HAZA 01-620- dekking van de hand gewezen met een beroep op de zogenaamde opzetclausule.
De vraag of Aegon met recht een beroep op bedoelde opzetclausule doet, kan hier niet beantwoord worden. Aegon is immers geen partij bij de onderhavige procedure.
Bij deze stand van zaken dient er in de onderhavige procedure -gelet op het standpunt van Aegon- vanuit te worden gegaan dat het betreffende evenement niet is gedekt. In dat geval bestaat er onvoldoende rechtvaardiging om -ofschoon de geestelijke tekortkoming op grond van het bepaalde in artikel 6:165 lid 1 BW voor rekening van [gedaagde] komt- Goudse regres te laten nemen op [gedaagde].
2.11 Het vorenoverwogene brengt met zich dat het gevorderde niet voor toewijzing vatbaar is. Goudse dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Daargelaten dat uit de proceshouding van Goudse niet kan worden afgeleid dat zij, indien zij voor het opstarten van de onderhavige procedure contact zou hebben gehad met Aegon, zou hebben afgezien van een procedure tegen [gedaagde], leidt een in de ogen van [gedaagde] nodeloze procedure -anders dan hij kennelijk heeft verzocht- niet tot een hogere proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Goudse in de kosten van het geding, tot op de dag van deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] gevallen en begroot op € 814,54 aan verschotten en € 3.084,--aan salaris van de procureur;
verklaart dit vonnis -voor wat betreft de proceskostenveroordeling- uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2003.